In oktober 2023 bestond de Radboud Universiteit honderd jaar. Dat werd onder meer gevierd met een Waalpainting van Perez di Maio. Ik schreef erover en vooral dat ik niet begreep wat die vreemde vogel zo centraal in de voorstelling deed. Dat raadsel is nu, grotendeels, maar nog steeds niet helemaal bevredigend opgelost.
In 2017 liep ik met een groepje mensen door een park in Rome. De avond begon voorzichtig te vallen, maar boven ons in de parasoldennen was er een vrolijk kabaal. Honderden vogeltjes zochten er een plekje voor de nacht en leken dat met elkaar te willen delen. ‘Halsbandparkieten’, merkte iemand op. En sindsdien kan ik naast een tiental Nederlandse huis-, tuin- en keukenvogels ook deze exoot herkennen, met zijn groene verenkleed en het lichte streepje om de hals.

De halsbandparkiet, oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Afrika, figureert ook in Vogelvreugd. Onder die titel is in de tijdelijke locatie van het Valkhof Museum een mini-tentoonstelling ingericht. In vier keer vier laden zijn platen van vogels en enkele opgezette exemplaren te zien. Platen van enkele eeuwen geleden, maar ook originele lino’s van Octavie Wolters, van wie pas het prachtige boek Dit gaat nooit voorbij verscheen. De mus in het boerenwormkruid is van de getoonde platen mijn favoriet.
Aansluitend op de mini-tentoonstelling verzorgde Radboud Erfgoed een presentatie uit haar rijke boekenbezit. Topstuk van die collectie is Nederlandsche vogelen volgens hunne huishouding, aert en eigenschappen beschreeven. Initiatiefnemer was Christiaan Sepp. Deze van oorsprong Duitse kunstenaar vestigde zich ergens in de jaren ’30 van de achttiende eeuw in Amsterdam. Daar ging hij zich met zijn grote liefde bezighouden: tekenen en graveren én het bestuderen van de natuur. In 1762 verscheen van Sepps hand Beschouwing der wonderen Gods, in de mintsgeachte schepzelen of Nederlandsche insecten … naar ’t leven naauwkeurig getekent, in ’t koper gebracht en gekleurd. Acht jaar later begon hij met de Nederlandsche vogelen. Toen Christiaan Sepp in 1775 overleed, zette zijn zoon Jan Christiaan, die zijn vader al eerder had geassisteerd, het werk voort.
Alle bladen werden door vader en zoon Sepp los op de markt gebracht. Mogelijk kon er door belangstellenden op worden ingetekend. Ook zorgden de Sepps voor begeleidende teksten. Daarvoor werkten ze eerst samen met Cornelius Noozeman, een Amsterdamse predikant en natuurvorser. Na diens dood in 1786 nam arts Maarten Houttuyn dat werk over. Deze overleed in 1798 en Jan Christiaan Sepp leefde tot 1811. Maar nog altijd waren de Nederlandsche vogelen niet compleet. Onder toezicht van kleinzoon Jan Sepp publiceerde uitgever Coenraad Jan Temminck in 1829 het laatste deel. Uiteindelijk duurde de publicatie van het werk dus 59. Het is de vraag of er toen nog veel van de oorspronkelijke intekenaars over waren.

In 1975 verwierf de toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen de bibliotheek van de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser (Congregatio Sanctissimi Redemptoris, C. Ss. R.). De Nederlandsche vogelen maakten deel uit van die aankoop. In de aanloop naar het maken van de Waalpainting hebben kunstenaars Sacha di Maio en Eduardo Pérez González zich erin verdiept en uiteindelijk gekozen voor plaat 146, de Alcedo Ispida, de IJsvogel zoals die door Sepp en Nozeman is afgebeeld en beschreven. Overigens onderging het beestje in 1926 een naamswijziging waardoor we hem nu kennen als Alcedo Atthis.
Toch blijf ik het vreemd vinden dat in een muurschildering over een universiteit die honderd jaar bestaat, een afbeelding uit een boek zo’n prominente plek krijgt. Een boek dat bovendien een slordige honderdvijftig jaar ouder is dan die universiteit en dat ook nog eens veel later is aangekocht. Het is meer een voetnoot bij een voetnoot in die universitaire geschiedenis dan symbolisch voor de oprichting en het voortbestaan van die universiteit.
