Toen ik in 1993 afstudeerde, gaf ik mijn scriptie de titel ‘Einen Mundvoll Musik’. Ik had de betekenis van muziek in het leven en werk van Moritz von Schwind onderzocht. Pas hoorde ik op NPO Klassiek dat Schwind ook betekenis gehad heeft voor de muziek. Daar wilde ik uiteraard meer over weten.
In 1865 gaat het oratorium Die Legende von der heiligen Elisabeth van Franz Liszt in première. Naar verluidt vond die première plaats in Boedapest. Dat terwijl Liszt enkele jaren eerder, op aandringen van Karl Alexander, groothertog van Sachsen-Weimar-Eisenach, van Parijs naar Weimar was verhuisd. Daar componeerde hij zijn oratorium over de prinses die door haar huwelijk Duitse landgravin, Elisabeth van Thüringen, werd. Maar vanwege het wonder dat zich tijdens haar leven voltrokken zou hebben, werd Elisabeth al vlot na haar dood heilig verklaard en werd ze ook, naar haar geboorteland Elisabeth van Hongarije genoemd. Omdat Liszt ook geboren was in Hongarije, werd het dus Boedapest.
Elisabeth is 14 als ze in 1221 trouwt met de 21-jarige Ludwig IV. Hoewel diverse bronnen melden dat Ludwig een gewetenloze machtspoliticus is, is het huwelijk volgens diezelfde bronnen gelukkig en is Ludwig zijn echtgenote trouw. Ludwig en Elisabeth wonnen op de Wartburg, de burcht die later bekend wordt als de plaats waar Martin Luther gevangen wordt gezet. Tijdens maaltijden zitten de beide echtelieden naast elkaar, in plaats van, zoals de gewoonte is, tegenover elkaar. En Elisabeth begeleidt Ludwig tijdens zijn reizen. Is dat niet mogelijk, dan draagt ze rouwkledij. Elisabeth put zich uit in liefdadigheid, vooral in de ondersteuning van armen en de verzorging van zieken. En Ludwig steunt haar daarin. Samen stichten ze in Gotha een hospitaal.
Hoewel Elisabeth is afgeraden om zelf de stad in te gaan om voedsel te bezorgen bij de armen, doet ze dat op een dag toch. Daar zou ze haar schoonmoeder getroffen hebben, die haar liefdadigheid minder welwillend beoordeelt. Op de vraag van haar schoonmoeder wat ze in haar mand heeft, antwoordt Elisabeth dat het rozen zijn. Als schoonmoeder vervolgens het doek van de mand grist, ziet ze geen brood en drinken, maar inderdaad, rozen. Overigens zijn er tal van variaties op deze legende in omloop. Zo zou er geen sprake zijn van een mand, maar zou Elisabeth haar giften onder haar jurk met zich mee gedragen hebben. Ook zou het niet haar schoonmoeder zijn geweest, maar haar echtgenoot die haar wantrouwend tegemoet trad. En ten slotte zijn er versies waarbij deze legende wordt toegeschreven aan Elisabeth van Portugal of Nicolaas van Tolentino.
Vanwege de legende van Elisabeth en de geschiedenis van Martin Luther, die op de Wartburg het Nieuwe Testament in het Duits vertaalt, besluit groothertog Karl Alexander om de burcht te restaureren en hem als symbool van Duitse grootsheid en eenheid te vestigen. In 1853 geeft hij Moritz von Schwind de opdracht om een aantal wandschilderingen te maken. Schwind kiest daarvoor onder meer het leven van Elisabeth en haar werken van barmhartigheid. Ook schildert hij een uitgebreidere scène uit het leven van de heilige, Der Handschuh der Heiligen Elisabeth. Terwijl ze van de burcht naar de kerk loopt, ontmoet Elisabeth een bedelaar, die ze haar handschoen aanbiedt. Een jonge ridder uit haar gevolg vult vervolgens de handschoen met muntstukken. Het zijn deze schilderingen van Schwind die enkele jaren later Franz Liszt inspireren bij het bepalen van zijn thema’s voor zijn oratorium.
Hebben de beide kunstenaars elkaar dan ook gekend en ontmoet? Schwinds brieven geven uitgebreid antwoord op die vraag. Daarbij maken ze ook duidelijk dat er van enige waardering voor Liszt bij Schwind bepaald geen sprake is. Op 29 oktober 1843 schrijft Schwind aan zijn vriend Bonaventura Genelli het volgende: “Bei Liszt frage ich mich auch manches. Es ist kein Zweifel daß der Mensch auf dem Klavier Wunder tut. Aber welcher Ehren gebühren verhältnismäßig denen, die in der Musik Wunder getan haben? Wäre von Ideen bei ihm die Rede, würde der Beifall kein so lärmender sein, denn die Zuhörer würden meht geistig als nervig angeregt sein und mithin keine Disposition zu solchen Extravaganzen haben.” Terwijl in grote delen van Europa de Lisztomanie alleen maar groeit, vindt Schwind Liszts muziek ideeënloos en extravagant en het zou zijn toehoorders op de zenuwen werken. Enkele jaren later beklaagt Schwind, opnieuw in een brief aan Genelli, zich erover dat de voertaal aan het hof in Weimar Frans is en dat dat de invloed van Liszt moet zijn. “In Weimar bei Hofe gewesen! Mit Hoheit! Französisch! gesprochen! Liszts!”
Maar in een brief van 19 september 1854 aan Bernhard Schädel is het echt raak. Daar lezen we over Schwinds verblijf in Eisenach: “Liszt, den alten [hanswurst], hatte ich ebenfalls zu genießen.” Diezelfde dag schrijft hij aan Eduard von Bauernfeld: “Liszt habe ich ein paarmal gesehen, ich halte ihn [für] einen vollendeten Hanswurst mit seinen ‘Mazeppa’-Geschichten und Wagnerischen opern.” Waar de eerste hanswurst nog een vrije invulling van de bezorger van Schwinds brieven kan zijn, laat de tweede niets aan duidelijkheid te wensen. Twee weken later heeft Schwind het in een brief aan Julius Hähnel over “das ewige Propagandamachen für Liszt” dat “unerträglich” is.
In een ongedateerde, maar waarschijnlijk eind 1865 aan Eduard von Bauernfeld geschreven brief moet niet alleen Franz Liszt het ontgelden, maar ook zijn schoonzoon Richard Wagner. “Bei uns geht’s ganz närrisch zu. Tantum abest ut es mit Wagner aus sei, ut potius auf allerhöchsten Befehl zur Aufführung des Oratoriums ‘Elisabeth’ von Liszt Ferenzl geschritten werden soll. Ich habe bisher immer geglaubt, es sei die Zärtlichkeit für das Mittelmäßige , woran unsere Zeit leide, es scheint aber bereits das Stadium des Fanatismus für das Lumpige eingetreten zu sein.” Wat Schwind hier precies wil zeggen, is niet helemaal duidelijk. Maar dat hij Liszt met het verkleinwoord Ferenzl aanduidt is weinig vleiend, net zomin als het aanduiden van het werk van Wagner en Liszt als lumpig, vies.
Op 12 februari 1866 schrijft Schwind vanuit München aan Eduard von Bauernfeld: “Wir werden hier auf Allerhöchsten Befehl mit Liszts ‘Elisabeth’ regaliert – mit dem Hundedreck.” Tweeëneenhalve maand later op 30 april krijgt Bauernfeld opnieuw een brief van Schwind waarin hij vertelt over “[…] einen Marsch von Schubert, instrumentiert par Liszt. Aus dem Trio ein Adagio gemacht, im Marschtakte eingesetzt, kurz – mache doch Dessauer begreiflich, daß der ganze Hr. Liszt … ein musikakisches Rindvieh ist, sonst mußte er doch einsehen, daß er an Schubert zu verbessern durchaus nicht berufen ist.” Ja, kom je aan Schubert, dan kom je aan Schwind.
Schwinds kruistocht tegen Liszt gaat nog even verder. Hij maakt ook Eduard Mörike deelgenoot van zijn afkeer van de componist. Op 20 oktober 1867 schrijft hij: “Ich habe auch so lachen müssen über einen überschwenglichen Artikel aus Stuttgart über den Aufenhalt des Klavier-Abbés Liszt. Nach den unglaublichsten Adorationen dessen, als Künstler und Mensch – kommt auf einmal der ‘Mephisto-Walzer’zum Vorschein. Hat man je so was Eselhaftes gesehen!” Op 6 februari 1868 fulmineert hij als volgt, opnieuw aan Mörike: “Der alte König Ludwig war taub, der König Max blieb nie zum Ende; da ging’s daß manwas Gutes aufführte. Der regierende aber mit seinen Herrn Liszt und Wagner, diesen Hanswursten, wird uns Nägel in die Ohren schlagen, das es nur so pumpert.” Opnieuw noemt hij ze dus hansworsten, maar vooral dat ze spijkers in de oren van hun publiek slaan zodat het alleen nog maar pompt, zegt wel heel veel over hoe Schwind hun muziek ervaart.
In een brief van 8 maart 1869 aan Eduard von Bauernfeld toont Schwind zich zowaar nieuwsgierig, hoewel er ook sprake is van een ironisch ondertoontje: “Was macht denn die goldene Franzl?” Een maand later schrijft Schwind, opnieuw aan Bauernfeld: “Daher ich auch mich nicht anstrenge, von dergleiche Heroen, sei’s Wagner, sei’s Liszt, sei’s Makart, noch ein fünftes Werk kennenzulernen, wenn mich schon viere angewidert haben.” Eerder al had Schwind uiteengezet dat als je van een schrijver vier boeken gelezen hebt, die je niet hebben bevallen, je het vijfde zeker zou laten liggen. Dat heeft hij dus ook met werken van Wagner en Liszt en van de schilder Hans Makart.
Waarom is het van belang om alle passages die Schwind in zijn brieven wijdde aan Liszt hier aan te halen? Het laat zien hoe diep geworteld zijn afkeer van de gevierde componist heeft gezeten, dat hij er over een periode van meer dan 25 jaar telkens opnieuw over begint. En dat zegt misschien nog wel meer over Schwind zelf dan over Liszt, die nota bene bij de schilder (een deel van) de inspiratie haalde voor het componeren van Die Legende von der heiligen Elisabeth. Ik heb nog niet gezocht naar brieven van Liszt. Het zou interessant zijn om na te gaan of, en zo ja wat, hij over Schwind geschreven heeft.