Toen ik op een rommelmarkt een portret tegenkwam van ene Jo. Hartm. Degner zei zijn naam mij niets. Maar het bijschrijft Med. Doctor, Civitatis Noviomagus maakte wel nieuwsgierig. De man van het portret blijkt inderdaad een bijzonder levensverhaal te hebben.
Johan Hartman Degner wordt geboren op 19 juli 1687 in Schweinfurt, een stad in het noordwesten van de deelstaat Beieren, met tegenwoordig ruim 53.000 inwoners. Degners vader vindt dat hij rechten moet gaan studeren. Dat doet hij braaf, in Halle, maar als zijn vader overlijdt, stapt hij prompt over naar geneeskunde en natuurwetenschappen, takken van wetenschap waar zijn belangstelling altijd al veel meer naar uit was gegaan. Of hij direct al naar Utrecht trekt, is niet helemaal zeker. Maar het is een feit dat hij daar in 1717 promoveert op een proefschrift over turf.
Op dat moment woont hij al twee jaar in Nijmegen. Wat hem daar brengt, is niet helemaal duidelijk. Het zou uiteraard de liefde kunnen zijn, hoewel er pas in 1719 iets over te vinden is.
In dat jaar trouwt hij namelijk met Catharina Geertruijd Brahm, de weduwe van ene Christiaan Kalkhoff. Het is niet makkelijk om meer over haar te vinden, want haar achternaam wordt behalve Brahm ook gespeld als Braam en Braem. Waarschijnlijk betrekken ze in dat jaar een huis op de Klokkenberg in Nijmegen. In de volgende jaren kopen ze meerdere huizen in de Muchterstraat en de Vleeschhouwerstraat. Onduidelijk is of Degner en zijn vrouw telkens daarnaartoe verhuizen of dat ze de huizen verhuren. Ook is het de vraag waarvan ze die huizen in die tijd hebben kunnen betalen.
Pas in 1737 wordt Degner, die dan waarschijnlijk zijn naam al vernederlandst heeft tot Degener, benoemd tot tweede stadsdokter van Nijmegen. Zijn traktement bedraagt 100 gulden. Vanaf 1748 gaan de zaken helemaal gesmeerd. Hij wordt eerste stadsdokter en ontvangt voortaan 300 gulden.
De diverse schrijfwijzen van de naam van de echtgenote van Degener bemoeilijken het zoeken in archieven. Zo moet ze ergens rond 1739 overleden zijn, want in 1741 trouwt Degener opnieuw, nu met Anna Catharina Geertruijd Middeldorf.
In 1745 ontdekt Degener iets ten oosten van Nijmegen een geneeskundige bron. In een lang artikel over Ubbergen schrijft de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant op 8 november 1903 over deze ontdekking: ‘Volgens zijn analyse bleek het te zijn “een zeer reyn, licht en spiritueus water, met een fijn zout en staal-poejer vermengd”, gelijkend op het water van de Sauvenière te Spa, en dus dienstig bij alle kwalen waarvoor die beroemde bron werd aangewend.’ Degener beschrijft zijn ontdekking in een boekje, Acidulae Ubbergenses of Kort Verhaal van een Gezondheidsbron ontdekt en voorgesteld door Johan Hartman Degener, ordinaris Medicinae Doctor der Stadt Nijmegen en Lid van de Keyserlijke Academie der Natuur- en Geneeskunde. Vermoedelijk citeert de krant uit dit boekje.
In het laatste hoofdstuk van het boekje somt Degener op waartegen het water heilzaam zou zijn. In de woorden van de krant: ‘Wij vinden daaronder veel oude bekenden, maar ook veel euvels die thans uit de mode zijn, als daar is: kwalijkheid, opgeblazenheid (nu meer een moreel gebrek), inwendige brand, koude koorts, innerlijke drift, verstopping van de milt, verstopping van de takken, blauwe schuit enz. kortom het was “een klein universeel of van de natuur zelfs toebereid geneesmiddel”.’
Uit het krantenartikel valt ook op te maken dat de bron zich bevindt op het landgoed van een douairière, van wie Degener de lijfarts is. Hij draagt niet alleen het boekje aan haar op, maar, in de woorden van de krant ‘hij betuigde dat “zijn meening juist niet was alle kreupelen en lammen van andere landen tot ons te lokken, alsof men hier buyten gewoone dingen en mirakelen moeste verwachten”, het mocht niet baten. De oude dame zag reeds haar lief landelijk Ubbergen overstroomd door een heirlege van allerlei kranken, van saletjonkers, saletjuffers en avonturiers uit alle landen van Europa, vauxhalls en redoutes, bassette en roulette, zondige spelen als tuyscherije met kaarten en teerlingen in aantocht. Dat zou niet gebeuren. Fluks liet zij het heilwater met een hek afsluiten. Voor Ubbergen was de kans verkeken om een kermis van ijdelheden te worden.’
Uiteindelijk, zo meldt de krant, werd vlakbij de bron in 1824 Villa Bronhuize gebouwd, dat via een pomp gebruik maakte van het water.
Rijk is Degener dus niet geworden van zijn bronwater. Dat hij toch in Nijmegen de geschiedenis in is gegaan, komt doordat hij het in 1756 schopt tot burgemeester van de stad. Volgens de lijst van burgemeesters, bekleedde men die functie slechts voor een jaar. Zelfs dat is Degener niet gegeven. Hij overlijdt op 6 november 1756. Vijf dagen later is zijn begrafenis in de Stevenskerk. Zijn grafsteen is daar nog altijd te zien, in de uiterste noordwest hoek. Of dat ook de plek is waar Degener begraven ligt, valt te betwijfelen. Met de restauratie van de kerk na de Tweede Wereldoorlog zijn veel grafstenen gelicht en op een willekeurige plek terug geplaatst. Zijn stoffelijke resten zijn zeer waarschijnlijk elders onder de kerk bewaard gebleven.
Op de grafsteen komen we wel interessante gegevens tegen. Zo zien we daar zijn wapenschild, een opgeheven arm met een degen. Hetzelfde wapen dat we ook zien op de prent die ik op de rommelmarkt kocht. Onder die prent staat de volgende tekst te lezen:
Jo. Hartm. Degner
Med. Doctor, Civitatis Noviomagens
Consul et Archiater, Acad. Caes.
Natur. Curios. Collega
Kennelijk hechtte Degener veel waarde aan het lidmaatschap van die keizerlijke academie, waarin hij, volgens een bron van de academie zelf, in 1724 werd verkozen. Diezelfde vermelding van de academie zijn we immers ook al tegengekomen in de titel van het boekje over zijn bron. Het betreft de Deutsche Akademie der Naturforscher Leopoldina, die in 1652 is opgericht en genoemd is naar Leopold I, keizer van het Heilige Roomse Rijk.
Er valt nog meer over de prent te zeggen. Zo is er behalve Degeners eigen wapenschild nog een wapen afgebeeld. Waar dat vandaan komt, kan ik niet herleiden. Wel staat er een spreuk op: nunquam otiosus, wat letterlijk vertaald ‘nooit stil’ is wat neer komt op ‘nooit niets doen’.
Degener is afgebeeld à trois quarts, waarbij hij zijn blik naar de toeschouwer richt, maar die niet recht aan lijkt te kijken. Zijn linker hand rust op een rechtopstaand boek waar op de rug Acta Nat Cur te lezen is. Opnieuw is dit een verwijzing naar de natuur- en geneeskunde. Op zijn hoofd draagt Degener een weelderige pruik en hij is gekleed in een vermoedelijk fluwelen jas. In de achtergrond zien we een wand met een pilaster en iets van een apsis. De prent is gesigneerd met G.P. Nusbiegel Fecit Norib.
Georg Paul Nusbiegel (1713 – 1776 of 1778) was vanaf 1755 werkzaam als tekenaar, etser, kunsthandelaar en uitgever in Neurenberg. Naar die stad, Norimberga in het Latijn, verwijst Norib in Nusbiegel signering. Nusbiegel maakte vooral portretten waarbij schilderijen van andere kunstenaars als voorbeeld dienden. Hetzelfde geldt mogelijk voor Johannes Körnlein, van wie geen geboorte- en sterfjaar bekend is. Wel is in diverse bronnen te vinden dat hij vooral actief is geweest tussen 1760 en 1770. Volgens een bericht in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek van P.J. Blok en P.C. Molhuysen uit 1911 moet er een geschilderd portret van Degener zijn geweest van de hand van Theodorus Caenen. Dat wordt bevestigd door wat er links en rechts onder de prent staat: T. Caenen pinx. 1738. Neomag en J. Körnlein del. et sculps. 1741 Nbg.
Nu is er een schilderij van Caenen dat enige overeenkomsten vertoont met de prenten die Nusbiegel en Körnlein maakten van Degener. Dat schilderij is in 2010 op een veiling aangeboden. We zien een portret van een jongeman, Portrait of a Gentleman, zoals het veilinghuis het werk betitelt. De houding à trois quarts en de linker hand leunend op een rechtopstaand boek zijn de belangrijkste overeenkomsten. Maar van enige gelijkenis tussen de man op het schilderij van Caenen en Degener, zoals we die zien op de prenten van Nusbiegel en Körnlein, is geen sprake. Nog ingewikkelder wordt het als blijkt dat Caenen zijn schilderij linksonder gesigneerd heeft én gedateerd, 1743. Dat spoort al helemaal niet met de beide prenten.
Wat bij het zien van de beide portretten direct opvalt, zijn de verschillen. Nusbiegel druktde tekst in zwarte letters op een witte ondergrond, met dus twee wapenschilden ernaast. In Körnleins versie zien we de letters wit op een donkergrijze ondergrond. De beide wapenschilden ontbreken links en rechts van de tekst. In plaats daarvan zweeft Degeners familiewapen hier als het ware in de ruimte, rechts in de bovenhoek. Verder valt op dat de achtergrond veel lomper is uitgewerkt.
Om meer over mijn prent uit te vinden zou ik hem uit de lijst moeten halen. Maar het kartonnen achterblad zit met tientallen nietjes aan de lijst. Dus dat onderzoek laat ik nog even rusten. Zeker zolang niet duidelijk is hoe het zit met Nusbiegel en Körnlein. Wel ben ik blij dat mijn prent van Nusbiegel is, omdat hij hem veel zorgvuldiger heeft afgewerkt. Verder vind ik het vooral mooi hoe iemand die begraven is in de Stevenskerk, nu een gezicht gekregen heeft. Nog mooier is misschien wel hoe dat gezicht mij naar de grafsteen heeft geleid en en niet, wat veel logischer zou zijn geweest, dat de grafsteen het uitgangspunt was.
Tom Smit zegt
Geweldige vondst! Fascinerend. Complimenten voor de moeite die je je getroost hebt om dit uit te zoeken.