Toen ik pas schreef over Schwinds schilderijen die bij de brand in het Glaspalast verloren zijn gegaan, kwam ik een Erlkönig van Carl Gustav Carus tegen. Ik had al eens over Moritz von Schwinds Erlkönig geschreven, was in de Jezuïetenberg een Erlkönig tegengekomen en in een verhaal over Joseph Noel Paton had ik al het verband gelegd tussen Schwinds Erlkönig en diens Elfentanz im Erlenhain. Maar er blijkt nog veel meer over te zeggen. Wat te denken van een link met de Commedia dell’ Arte en Paul Cézanne?
In 1609 schreef een zekere Silvio Fiorillo, geboren tussen 1560 en 1570 in Capua, een stuk met de titel: La Lucilla costante con le ridicole disfide e prodezze di Policinella, De evenwichtige Lucilla en de belachelijke uitdagingen en prestaties van Pulcinella. Fiorillo speelde zelf de hoofdrol. Over hem is verder heel weinig bekend, behalve dan dat het stuk na zijn dood in 1631 gepubliceerd werd. Een vergelijkbare figuur als Pulcinella bestond al in de antieke oudheid, maar zeer waarschijnlijk is Fiorillo de bedenker van de naam. Daar zit al iets lachwekkends in, pulcino betekent vlo en pulcinella is daar een verkleining van, hoewel er wel iets vreemds aan de hand is met de mannelijke en vrouwelijke uitgang van het woord.
Het zou nog ruim een eeuw duren voordat rond 1750 door toedoen van schrijver Carlo Goldoni de Commedia dell ‘Arte populair werd. Pulcinella, traditioneel gekleed in het wit en met een zwarte mombakkes, was daarin een van de personages. Andere bekende personages zijn Scapino, Scaramuccia (of Scaramouche), Pedrolino (of Pierrot), Pantalone, Colombina en Arlecchino (of Arlequin of gewoon Harlekijn). En om die laatste draait het hier: er is een theorie die uitgaat van directe verwantschap van Erlkönig en Harlekijn. Taalkundig zie ik die verwantschap wel. Maar waar Harlekijn een ondeugende paljas is, is Erlkönig in de ballade van Johann Wolfgang von Goethe een figuur waarvoor je zeer op je hoede moet zijn en die je maar beter uit de weg kunt gaan. Nu wordt er vaak op gewezen dat Arlecchino een aantal eeuwen ouder is en qua karakter een transformatie heeft doorgemaakt, maar ik vind de verwantschap qua personage moeilijk voorstelbaar.
Wel is er verwantschap in de vorm. Erlkönig is in de ballade een van de vier stemmen. Daarnaast is er een verteller en zijn er de vader en zijn zoon. In Schuberts lied verschillen ze in toonhoogte en zijn ze op die manier te onderscheiden. De opening en het slot zijn voor de verteller en tussen door horen we de vader die zijn zoon probeert gerust te stellen, de zoon die, mogelijk geplaagd door koortsdromen, wel degelijk Erlkönig ziet en hoort en Erlkönig zelf, die zich tot de zoon richt. Helemaal wordt dat duidelijk wanneer je de vier stemmen laat zingen door vier verschillende zangers.
In een schilderij of tekening ontbreekt die mogelijkheid. Wel heeft Moritz von Schwind geprobeerd zo dicht mogelijk bij het lied van Schubert te blijven, meer zelfs dan bij de ballade van Goethe. De nerveus jakkerende piano van Schubert is bij Schwind terug te zien in het donderend geraas waarmee vader en kind door de bossen galopperen, op de hielen gezeten door de meute van Erlkönig en zijn dochters, die heel erg prominent aanwezig zijn. Je kunt hierdoor stellen dat Schwind overduidelijk het perspectief van de ijlende zoon kiest. Hij hoort en ziet Erlkönig. De vader stelt zijn zoon gerust door te stellen dat het gaat om het ruizen van de wind en dat een vervaarlijke verschijning een boom is in het nevelige bos.
Hoe schilderden of tekenden anderen Der Erlkönig? Ludwig Ferdinand Schnorr von Carolsfeld schilderde zijn Erlkönig in 1832. Als lid van de romantisch-religieuze Nazarener hield hij vast een de academische manier van schilderen. Het levert een nogal statisch tafereel op, dat hier en daar bijna knullig aan doet. Historieschilder en illustrator Hermann Plüddemann tekende een Erlkönig waarbij de vader geen enkele haast lijkt te hebben. En van enige dreiging is ook geen sprake.
Carl Gustav Carus (wiens schilderij dus niet meer in het echt te zien is) is een stuk subtieler en dynamischer. Hij schildert links tegen de bosrand een soort wolk met iets van een kroontje, terwijl rechts een geest met een lichtje te zien is. Julius Nisle tekende in 1840 Erlkönig met zijn dochters heel vaag aanwezig links boven vader en zoon te paard. Helaas moet hier worden opgemerkt dat de gedaanten een beetje Barbapapa-achtige vormen hebben. Dat is bij expressionist Ernst Barlach, die zijn Erlkönig in 1924 maakte wel anders, zij het dat die dreiging vooral komt door de duistere voorstelling. Je moet goed kijken om te zien dat Erlkönig in een bizarre houding over het paard gevouwen hangt.
Waar er tal van schilderijen en prenten zijn met Erlkönig als onderwerp, en ook diverse muziekstukken, ben ik slechts één gebeeldhouwde Erlkönig tegengekomen. Het is een wat oudere man met een flinke baard en op zijn hoofd iets wat een kroon zou kunnen zijn. Hij maakt wilde armgebaren, alsof hij een menigte het zwijgen moet opleggen. Het is een beeld van Wilhelm Otto Späte, staat in de buurt van Jena en het oogt meer als een goed gewortelde eik dan als een vluchtige geest, op zoek naar kwetsbare zielen.
Ten slotte nog even over Goethe. Naar verluidt heeft hij nogal onverschillig gereageerd op Schuberts lied. Schwind schilderde zijn Erlkönige na 1832, het jaar waarin Goethe overleed, dus die heeft de schrijver nooit gezien. Maar waar had Goethe zelf zijn inspiratie vandaan gehaald? Goethe zou tijdens een verblijf in Jena, in Gasthaus Grüne Tanne, het verhaal hebben gehoord over een boer die zich met zijn zieke zoon ’s nachts naar een nabijgelegen ziekenhuis spoedt en dat als ballade te hebben opgeschreven. Hoeveel hier van waar is, is niet duidelijk. In ieder geval heeft Goethe zijn inspiratie voor Erlkönig niet via Arlecchino opgedaan. Hij schreef zijn ballade in 1782 en pas vier jaar later begon hij aan zijn Italiaanse reis.