Joseph Paxton was in 1851 de eerste architect die een glazen paleis bouwde, Crystal Palace in Londen. Twee jaar later volgde voor de Wereldtentoonstelling van 1853 in New York een glazen gebouw waarvan de architect onbekend is en dat na drie jaar al weer afbrandde. Het had een voorbode kunnen zijn, maar dat zag de wereld toen nog niet. In 1854 was het de Duitse architect August von Volt die op aandringen van koning Maximilian II in München het Glaspalast bouwde. En in 1856 had in Amsterdam Cornelis Outshoorn de eer om het Paleis voor Volksvlijt te bouwen.

Zowel in Londen als in München en Amsterdam was het glazen paleis als tentoonstellingsruimte bedoeld. En zo heeft elk gebouw ook gefunctioneerd, in Amsterdam 73 jaar, in München 77 jaar en in Londen zelfs 85 jaar. Maar toen in 1936 Crystal Palace afbrandde, betekende dat ook het einde. Het Paleis voor Volksvlijt ging al in 1929 in vlammen op en het Glaspalast trof dat lot twee jaar later. Voor de beeldende kunst was dat verreweg de grootste ramp.
Toen op 6 juni 1931 brand uitbrak, nota bene als gevolg van brandstichting, was net vijf dagen daarvoor een speciale tentoonstelling geopend: “Werke deutscher Romantiker von Caspar David Friedrich bis Moritz von Schwind”. Van Friedrich gingen negen werken verloren, van Schwind zes. Andere bekende schilders die flink getroffen werden waren Carl Blechen (vier doeken), Carl Gustav Carus (vier doeken, waaronder zijn Erlkönig), Schwinds leermeester Peter von Cornelius (vier doeken), Joseph Anton Koch (negen doeken), Ludwig Richter (vier doeken), Carl Rottmann (vier doeken) en Philipp Otto Runge (drie doeken. Alleen in de Sonderausstellung gingen 110 schilderijen verloren.
Maar de schade was nog veel groter. Van de bekende Zwitserse schilder Cuno Amiet en van 21 schilders van de Stuttgarter Secession en van 115 jonge Münchener schilders werd een doek vernietigd. Dan was er nog de Münchener Künstler Genossenschaft die 470 werken kwijtraakte, de Münchener Secession die 174 doeken kon afschrijven, de zogenaamde juryvrijen en de Bond van kopiërende kunstenaar die respectievelijk 25 en 49 werken als verloren konden noteren. En dan was er nog een sectie kunstnijverheid en een sectie bouwkunst waar het verlies op respectievelijk 67 en 31 werken neerkwam. In totaal gingen ruim duizend werken een paar uur tijd in vlammen op.
Zoals gezegd gingen er volgens de catalogus van Moritz von Schwind zes schilderijen verloren. De bekendste was waarschijnlijk wel Ritter Kurts Brautfahrt. Schwind schilderde het toen hij in Karlsruhe woonde en werkte. Het doek was eigendom van de Kunsthalle in Karlsruhe en gebaseerd op een ballade van Johann Wolfgang von Goethe. De groothertog van Baden was een van de eerste opdrachtgevers van Schwind en hij kocht dit schilderij, waarin Schwind tal van zijn vrienden een plek had gegeven aan.

Dan was er Des Knaben Wunderhorm. Ook beroerd voor de Schwindvorsers, maar het betrof de eerste versie, een latere versie bestaat nog steeds, zodat we weten wat Schwind de wereld wilde tonen. Het derde werk is Dame zu Pferd mit Page, destijds eigendom van Kunstsammlungen des Hessischen Landesmuseums in Darmstadt. Het werd gedateerd voor 1860, maar omdat het eigendom was van een museum in Hessen, zou het heel goed gemaakt kunnen zijn in de periode dat Schwind werkzaam was in Frankfurt.
Een groot gemis vind ik zelf Auf der Wanderschaft. Der Wanderschaft is bij uitstek een thema in de Duitse romantiek en het sluit naadloos aan bij Der Wanderer über dem Nebelmeer van Caspar David Friedrich. Even stilstaan en overdenken waar je mee bezig bent. Bij Friedrich is dat haast monumentaal, bij Schwind wat meer ontspannen.
Dit schilderij bevond zich in de collectie van Adolf Friedrich von Schack. Ook uit die collectie kwam Ritter auf nächtlicher Wasserfahrt. Eigenlijk is het een geluk bij een ongeluk geweest dat Schack uit zijn flinke collectie slechts twee werken voor de tentoonstelling heeft uitgeleend.

Met het laatste schilderij Gottfried von Bouillon erstürmt eine Brücke is iets eigenaardigs aan de hand. In Otto Weigmanns boek Schwind – Des Meisters Werke in 1265 Abbildungen komt het werk niet voor. Ook in Schwinds brieven maakt hij geen melding van het werk aan een schilderij met Godfried van Bouillon in de hoofdrol. De enige bron die dit schilderij aan Schwind koppelt is de catalogus bij de tentoonstelling, waarin nota bene vermeld wordt dat het schilderij gesigneerd en gedateerd is. Het is ooit aangekocht door koning Maximilian II en op het moment van de brand was het eigendom van prins Rupprecht von Bayern.
Alleen het schilderij dat uitsluitsel zou kunnen geven, bijvoorbeeld door te kijken naar signering, ontbreekt dus. We moeten ons behelpen met de afbeelding. En die biedt wat mij betreft weinig hoop. We zien een voorstelling met behoorlijk veel dynamiek, niet bepaald kenmerkend voor Schwind. Het mist de leesbaarheid die veel van zijn schilderijen juist typeert. Veel meer dan aan een werk van Schwind doet Gottfried von Bouillon erstürmt eine Brücke denken aan een werk van bijvoorbeeld Louis Gallait, de Belgische historieschilder die grote roem vergaarde, maar waar Schwind een bloedhekel aan had.
In Amsterdam gaan stemmen op om het Paleis voor Volksvlijt te herbouwen. Of daar ook in München aan gedacht wordt, weet ik niet. Maar zeker is wel dat we die ruim duizend kunstwerken nooit terug zullen krijgen.
Geef een reactie