Fotografie is het bevriezen van de tijd. Het is een cliché dat al opgaat sinds de uitvinding van de fotografie. Toen duurde dat bevriezen nog wel eens enkele minuten, tegenwoordig kan het in duizendsten van een seconde. Met het stilzetten van de tijd ontstond ook een ander fenomeen: het fotografische moment. Het is het ogenblik waarin alles in het plaatje klopt, iedereen op de juiste plek staat of beweegt en de foto compositorisch perfect is. Zelf vind ik fotografen Henri Cartier-Bresson en Robert Doisneau meesters van het fotografische moment.
Een ander goed voorbeeld is Rineke Dijkstra, van wie ik zondag in Museum De Pont in Tilburg de overzichtstentoonstelling zag. Dijkstra werd beroemd met haar strandfoto’s waarin jongeren onwennig voor de camera staan. Een dreigende lucht als achtergrond maakte het plaatje compleet. Maar geen enkele fotograaf krijgt modellen zo ver dat ze onwennig poseren. Dat doet Dijkstra ook niet. Ze fotografeert met een technische camera. Voor ze de uiteindelijke foto kan maken is haar model al zo vaak van pose gewisseld dat de jonge man of vrouw geheel uit zijn of haar pose is gevallen. En dat is het moment waarop Dijkstra afdrukt. Het resultaat is een voorstelling van een persoon die de schijn -welke schijn dan ook- niet langer ophoudt en onzeker voor de camera staat.
Dat ongemak is voor mij de rode draad in Dijkstra’s werk. Ze fotografeert al lang niet meer op het strand. Die achtergrond van toen heeft ze niet meer nodig. Juist een witte achtergrond maakt haar modellen, hoewel geheel gekleed, nog naakter. Zoals Olivier Silva, die als jongen droomde om soldaat te worden in het Franse vreemdelingenlegioen. Hij heeft die droom inmiddels waargemaakt en Dijkstra volgde hem gedurende enkele jaren om zijn ontwikkeling van jongen tot kerel vast te leggen. Silva is ontegenzeggelijk gegroeid, maar toch zie je ook op die laatste foto nog steeds iets van onzekerheid.
Inmiddels bewandelt Dijkstra ook zijpaden. Ze wil dingen laten zien waarbij de fotografie tekortschiet. Het bevriezen werkt niet meer. En dus maakt ze films, van meisjes die moeilijke gymnastische oefeningen doen of van jongeren in een discotheek, niet in hun natuurlijke habitat, maar vol belicht en tegen een neutrale witte achtergrond. Mijn favorieten zijn de Picasso-filmpjes, Ruth Drawing Picasso en I Can See a Woman Crying. In het eerste filmpje tekent een meisje zittend in een ongemakkelijke houding een schilderij van Picasso na, in het tweede vertelt een schoolklas wat ze zien in en denken bij het schilderij Huilende vrouw van Picasso.
Veel aandacht gaat naar de twee jongens rechts, waarvan er een leunt op de schouder van de ander. Die laatste gaat zichtbaar gebukt onder het gewicht van zijn klasgenoot. Maar ook de leuner lijkt zich allerminst op zijn gemak te voelen. Alle anderen vertellen voortdurend wat ze zien en ze speculeren over wat het verdriet van de vrouw -die we niet te zien krijgen- veroorzaakt. Hij niet, Slechts één keer doet hij zijn mond open en hij voelt zich ongemakkelijk bij de hele situatie.
Er is nog meer aan de hand. Niet alleen Dijkstra’s modellen stralen ongemak uit, het vertaalt zich ook naar de toeschouwers. Zij herkennen het en betrekken het op situaties uit hun eigen leven. Soms gaat het nog verder en voelt het publiek zich zo ongemakkelijk dat ze niet naar bepaalde foto’s kunnen kijken. Ik hoorde iemand zeggen dat het werk vervreemdend was. Ik vind het juist heel herkenbaar, alsof je in een spiegel kijkt.