Vastberaden banjert hij door het bos. In zijn zwarte cape, een legging-achtige broek, afgezakte sokken en die vreemde slippers. Zijn baard ferm vooruit gestoken en zijn handen op zijn rug stevig om zijn knuppel gevouwen. Rübezahl, een van Moritz von Schwinds meest iconische figuren. Waar komt hij vandaan en waar gaat hij heen? Dat kun je je ook overdrachtelijk afvragen. Wat is de oorsprong van de figuur Rübezahl en in welke richting zou hij zich ontwikkelen?
Laten we bij dat laatste beginnen. Schrijver en taalwetenschapper J.R.R. Tolkien (1892-1973) vertelde zijn kinderen spannende verhalen en zette die op papier. In 1936 trok The Hobbit de aandacht van een uitgever en verscheen het boek in druk. Hobbit Bilbo Baggins, een beetje een onnozele dwergachtige figuur wordt met raad en daad terzijde gestaan door een oude wijze man met magische krachten, Gandalf. In zijn latere Lord of the Rings-cyclus keert Gandalf terug, nu als grote steun van Frodo Baggins, die op zoek moet naar een mysterieuze ring die de bezitter onvoorstelbare krachten geeft en die maar het best vernietigd kan worden, om er zeker van te zijn dat hij niet in verkeerde handen valt.
Ansichtkaart
De neiging is groot om de figuur Gandalf, deels door zijn uiterlijk met lange baard, maar ook vanwege zijn magische krachten, te herleiden naar Merlijn, de grote tovenaar uit de verhalen over Koning Arthur. Maar dat lijkt niet helemaal terecht. In Tolkiens nalatenschap werd een ansichtkaart teruggevonden met een romantische voorstelling van Rübezahl. Nu waren dergelijke kaarten aan het eind van de 19e eeuw redelijk gangbaar geworden als souvenir van kuuroorden. Vaak was het een getekende woesteling met het tekstje: Es grüsset viele tausend Mal, der Herr der Berge Rübezahl. Maar Tolkiens kaart is lieflijker. Het is de voorstelling Der Berggeist van Josef Madlener (1881-1967). ‘The origin of Gandalf’ schreef Tolkien achter op zijn kaart.
Nu is ons beeld van Gandalf met een lange grijze baard en gehuld in een grote grijze mantel met een grote grijze hoed, grotendeels bepaald door de verfilming door Peter Jackson.
Maar in een oudere animatieverfilming uit 1978 geregisseerd door Ralph Bakshi, ziet Gandalf er nauwelijks anders uit. Dat doet vermoeden dat Tolkien in de boeken, die ik nooit gelezen heb, het uiterlijk van Gandalf al heeft beschreven en grotendeels vastgelegd.
Helwig
Als dat zo is, moet Tolkien zich bij zijn inspiratiebron vooral door Rübezahls karaktertrekken hebben laten leiden. Want nergens komen we Rübezahl tegen met de grote grijze mantel en de grote grijze hoed. Eigenlijk is er helemaal geen overeenstemming over hoe Rübezahl eruit zag. Was hij een wilde beschermer van de wouden? Of een berggeest? Of een reus? De meningen lopen uiteen.
Een van de vroegste bronnen is de Duitse kaartenmaker Martin Helwig (1516-1574). Hij situeert Rübezahl ergens in het Riesengebirge in Bohemen en Silezië, dus het noorden van Tsjechië en het zuiden van Polen. Het uiterlijk is, met een vogelkop met hoorns, met hoeven en met een fladderende staart, ronduit angstwekkend en duivels. Maar Helwig benoemt hem wel als Rübenczal.
Musäus
Meer over Rübezahl komen we te weten door Johann Karl August Musäus (1735-1787), die al lang voor de gebroeders Grimm op zoek ging naar Duitse volksverhalen. In zijn Volksmärchen der Deutschen neemt hij de Legenden vom Rübezahl op. Hierin ontvoert een berggeest een Silezische prinses. Om te ontsnappen uit haar ondergrondse verblijf vraagt de koningsdochter aan haar ontvoerder om de rapen op het veld te tellen. Deze is daardoor zo afgeleid dat hij de prinses vergeet in de gaten te houden. En daar hebben we ook direct een verklaring voor de naam: Rübezahl is niets anders dan rapenteller.
Overigens heeft Musäus met dit sprookje meer invloed gehad. Zo publiceerde een zekere Henry A. Pochman in 1957 een boek, German Culture in America, waarin hij stelt dat Washington Irvings The Legend of Sleepy Hollow deels op het sprookje over Rübezahl gebaseerd is. Ook zijn het vermoedelijk Musäus’ sprookjes geweest die Lord Byron, Percy Bysshe Shelley, Mary Shelley, Claire Clairmont en John William Polidori elkaar hebben voorgelezen en die hen inspireerden om griezelverhalen te gaan schrijven, waarvan Mary Shelley’s Frankenstein het meest beroemd werd.
Tieck
Maar terug naar Rübezahl en naar Schwind. Door zijn naam krijg je snel de indruk dat je niet te maken hebt met een erg snuggere figuur. Je ziet hem voor je: zittend, rapen tellend, geregeld de tel kwijt rakend en intussen de prinses vergetend. Dat is ook de indruk die Schwinds verbeelding van Rübezahl nalaat: niet al te snugger, de hele dag een beetje doelloos door het bos struinend.
Waar heeft Schwind dat idee dan vandaan, kun je je afvragen. Nu heeft na Musäus’ overlijden schrijver Ludwig Tieck (1773-1854) bijgedragen aan het bij een groter publiek bekend maken van diens sprookjes. Ook Tieck verdiepte zich in sprookjes: Der gestiefelter Kater (De gelaarsde kat) is van zijn hand.
Schwind heeft dit sprookje in een prent verwerkt, maar zich meer met het werk van Tieck bezig gehouden. Wellicht hebben zij elkaar zelfs persoonlijk gekend. Daarvoor heb ik vooralsnog geen aanwijzingen gevonden. Maar Tieck is voor Schwind waarschijnlijk wel de bron voor zijn Rübezahl-weergave geweest. Schwind schilderde al in 1831 al een Rübezahl
(privébezit, verloren gegaan). Bovendien maakte hij een pentekening die nog te zien is in Museum Oskar Reinhardt in Winterthur. In beide voorstellingen oogt Rübezahl een stuk strenger. In 1851 maakte Schwind de Rübezahl zoals hierboven te zien. Al eerder, vanaf 1846 werkte Schwind aan een Rübezahl die wat betreft houding overeenkomt, maar waar de omgeving een stuk donkerder is. Deze versie is eigendom van de Duitse staat en is in bruikleen gegeven aan het Wallraf-Richartz Museum in Keulen.
Wat we in ieder geval kunnen vaststellen is dat er via Rübezahl een linkje is tussen Schwind en Tolkien. Beide hebben dezelfde figuur als uitgangspunt genomen. Maar daarmee houdt het ook direct op. Schwinds Rübezahl is op geen enkele wijze terug te herkennen in Tolkiens Gandalf.
Geef een reactie