Tatort is de langslopende krimireeks op de Duitse televisie en misschien wel wereldwijd. Sinds 1970 zijn er 1270 afleveringen van gemaakt, met een groot aantal verschillende commissarissen en op allerlei plekken in Duitsland. Deel 273, Bienzle und die schöne Lau is bijzonder, omdat er een directe link is met Moritz von Schwind.
Ernst Bienzle is commissaris in Stuttgart. Hij staat op het punt om met zijn vriendin Hannelore naar Frankrijk te vertrekken, als hij bericht krijgt dat er een gevangene ontsnapt is die dankzij Bienzle achter de tralies zat. Het spoor voert naar Blaubeuren. Daar wordt in een grot, onder water, een boer vermoord. Een mogelijke verdachte is Vera, de vrouw van de boer, die liever in een grote stad zou wonen en die vanwege haar uiterlijk de bijnaam die schöne Lau heeft.
Het script voor deze Tatort-aflevering was van Felix Huby, die daarvoor zijn roman Bienzle und die schöne Lau bewerkte. Voor zijn roman baseerde Huby zich enigszins op een plaatselijke legende. Blaubeuren is vooral bekend van de Blautopf, met 21 meter de diepste bron van Duitsland. Het is een geliefde plek voor duikers, maar sommige van hen hebben het bezoek niet overleefd. En dat zou komen doordat er in de bron een nixe, een watergeest leeft, die schöne Lau.
Tatort heeft Moritz von Schwind uiteraard nooit gezien. Maar het verhaal kende hij wel degelijk. Het was schrijver-dichter Eduard Mörike, goed bevriend met Schwind, die in 1853 Das Stuttgarter Hutzelmännlein publiceerde, een bundeling sprookjes waarvan Die Historie von der schönen Lau er een was. Lau – mogelijk afgeleid van het Franse l’eau – is oorspronkelijk te vinden bij de monding van de Donau in de Zwarte Zee. Ze is door haar man verstoten, omdat ze zwaarmoedig is én geen kinderen kan krijgen. Maar er is een profetie dat alles anders wordt als Lau vijf keer heeft gelachen. Via de uitbaatster van een kloosterhof, met wie Lau bevriend raakt, leert ze lachen, de ‘vloek’ wordt verbroken en al drie dagen later is ze in verwachting.
Diverse literatuuronderzoekers hebben Das Stuttgarter Hutzelmännlein bestudeerd en allen komen tot de conclusie dat het sprookje is ontsproten aan Mörikes fantasie. Oudere bronnen zijn er niet. En dus is de beeldvorming rond Lau grotendeels aan Schwind en zijn illustraties te danken. Vooral de passage waarin Lau gekust wordt door een oude dikke abt, heeft daarbij indruk gemaakt. Tegelijk was die scène ook problematisch, omdat de uitgever stelde dat het verhaal met die illustratie niet cadeau kon worden gedaan aan vrouwen. Terwijl Mörike zelf juist wel tevreden was over hoe Schwind het sprookje had geïllustreerd.
Overigens is er nog een andere verbeelding van die schöne Lau, die je ook problematisch zou kunnen noemen. Ook op het Tatort, de plek waar de misdaad wordt gepleegd, bij de Blautopf, staat een beeld van Fritz von Graevenitz. Nadat hij als jonge officier tijdens de Eerste Wereldoorlog het zicht in zijn rechteroog nagenoeg was kwijtgeraakt, koos Graevenitz voor de beeldende kunst. Hij studeerde onder meer in Starnberg, nota bene niet ver verwijderd van de plek waar Moritz von Schwind zijn laatste levensdagen heeft gesleten.
In 1935 portretteerde Graevenitz Adolf Hitler. Zijn portretbuste kreeg een jaar later een prominente plek op een door Joseph Goebbels georganiseerde tentoonstelling. In 1937 werd Graevenitz benoemd tot leraar beeldhouwkunst op de Akademie der Bildenden Künste in Stuttgart en een jaar later werd hij er directeur. In die hoedanigheid stelde hij:
“… eine neue künstlerische Gesinnung wachzurufen, die allmählich das in Generationen der Stillosigkeit entstandene Chaos zu überwinden vermag.”
Kortom, hij wilde, zonder het zo expliciet te zeggen, een tegenwicht bieden tegen wat de nazi’s entartete kunst noemde. In de jaren die volgde was Graevenitz telkens goed vertegenwoordigd in tentoonstellingen. In 1944, tijdens de eindfase van de Tweede Wereldoorlog, liet Hitler Graevenitz opnemen op de zogenoemde Gottbegandeten-liste, een lijst met de belangrijkste kunstenaars die om die reden vrijgesteld werden van krijgsdienst.
Of Graevenitz zelf nazisympathieën heeft gehad, is niet helemaal duidelijk. Dat hij het een en ander aan de nazi’s te danken heeft gehad wel. Nog tijdens de oorlog publiceerde hij een boek met de titel Kunst und Soldatentum, iets wat in ieder geval op goedkeuring heeft kunnen rekenen. Na de Tweede Wereldoorlog zag hij wel in dat hij zijn oude positie op de academie niet terug zou krijgen en dus diende hij een verzoek in om vervroegd met pensioen te kunnen gaan. Hij kon zelfstandig blijven werken en voor zover bekend is zijn werk nooit op enigerlei wijze als besmet beoordeeld.
Nu wil ik hier absoluut niet pleiten voor een postume afrekening met een beladen verleden. Ik verbaas me er alleen over dat de ene verbeelding van die schöne Lau aanvankelijk te frivool werd geacht voor publicatie, terwijl een andere, met serieuzere bezwaren, zonder problemen gehandhaafd is gebleven op dit Tatort, de bron waar Lau heeft leren lachen, de Blautopf in Blaubeuren.
Geef een reactie