Zelden ben ik zo chagrijnig uit een tentoonstelling gekomen als gisteren bij Het futurisme & Europa in Rijksmuseum Kröller-Müller. Zegt dat iets over mij? Senza dubbio, zouden de futuristen zeggen, zonder enige twijfel. Daarom ga ik hier een poging doen mijn gevoel te verklaren.
Van alle stromingen, bewegingen en initiatieven die in de beeldende kunst na 1910 over elkaar heen hebben gebuiteld, is het futurisme het meest radicaal. Zo betoogt de introtekst bij de tentoonstelling. In een aantal manifesten verheerlijkte literator Filippo Tommaso Marinetti destijds de dynamiek van de moderne samenleving, van het werk in fabrieken met stampende machines, van hoogspanning, auto’s en elektrische treinen tot geweld en oorlog aan toe. Schilders als Giacomo Balla, Carlo Carra, Luigi Russolo en Gino Severini en beeldhouwer Umberto Boccioni zochten in hun werk naar manieren om die dynamiek vorm te geven.
Invloeden
Nu suggereert de titel Het futurisme & Europa dat het futurisme dominant is geweest en dat andere ontwikkelingen daardoor beïnvloed werden. Dat bijvoorbeeld De Stijl, ontstaan in 1917, terwijl het futurisme feitelijk in 1916 al ter ziele is gegaan, zonder dat futurisme niet heeft kunnen bestaan. Of dat het Bauhaus in Weimar en later in Dessau heeft voortgeborduurd op wat de futuristen in het leven hebben geroepen.
Veel meer dan dergelijke rechtstreekse invloed is er juist sprake van wederzijdse beïnvloeding, van kruisbestuiving. De subtitel De esthetiek van een nieuwe wereld dekt de lading van de tentoonstelling, zoals die nu nog te zien is, veel beter. Maar ja, daar trek je geen publiek mee. En dat uitgerekend de futuristen een broertje dood hadden aan esthetiek, mag je op zijn zachtst gezegd ironisch noemen.
Alfa Romeo Castagna
Dat je bij de inrichting van een dergelijke tentoonstelling keuzes moet maken, begrijp ik ook heel goed. Maar als je dan het futurisme als uitgangspunt neemt en als het ware tot kapstok bombardeert, sluit dan ook aan bij de opvattingen van deze kunstenaars. Een revolutionair auto-ontwerp als de Alfa Romeo 40/60 Hp Castagna uit 1913 draagt meer bij aan het begrip van de razendsnelle ontwikkelingen dan een veelkleurig tapijt of een maquette van Café De Unie van architect J.J.P. Oud. En ja, het is leuk om werk van Theo van Doesburg en Alexander Archipenko naast elkaar te zien en zo de overeenkomsten te kunnen vaststellen. Maar daar gaat de tentoonstelling niet over, dat is afleiding.
Compositie no. 3 en no. 4
Wat ik nog veel minder goed begrijp, is de keuze om werk uit de eigen vaste collectie geen plek te geven in de tentoonstelling. Hoe moeilijk is het om het zaaltje met je eigen futuristen tijdelijk te sluiten met de mededeling dat deze werken elders in het museum te zien zijn. Daar had ook zeker plek gemaakt moeten worden voor twee werken van Bart van der Leck, zijn Compositie 1917 no. 3 en no. 4. Naast Piet Mondriaan en Theo van Doesburg is Van der Leck een van de belangrijkste vertegenwoordigers van De Stijl. Juist deze beide werken, die als ondertitel ‘uitgaan van de fabriek’ hebben, laten in hun stilering de dynamiek zien, waar de futuristen naar op zoek waren.
Nee, aan veel van de tentoongestelde werken ligt het niet, het is een genot geweest om die voor het eerst of juist weer opnieuw te aanschouwen. Het is het futurisme, ik zou bijna zeggen uitgerekend het futurisme, dat als kapstok voor deze tentoonstelling niet geschikt gebleken is en bedolven raakt onder de veelheid aan kunst, ideeën en opvattingen van tijdgenoten.
Geef een reactie