In augustus 1987 kwam ik naar Nijmegen om kunstgeschiedenis te studeren. Op de eerste dag van de introductie stond een bezoek aan het Erasmusgebouw gepland. Vanaf de twintigste verdieping had je een prachtig uitzicht over de stad. En de twaalfde verdieping zou voor zes jaar ons ‘thuis’ zijn. We werden er warm welkom geheten. Maar met meteen ook een ferme waarschuwing, zo herinner ik me. ‘Jullie hebben gekozen voor een letterenstudie, dus jullie zullen de komende jaren heel veel moeten lezen.’ Met de studie is het goed gekomen en met het lezen ook.
Vanochtend las ik de special die het Nijmeegse universiteitsblad Vox maakte bij de veertigste verjaardag van het Erasmusgebouw. Over hoe het hoogste gebouw van Nijmegen een toonbeeld van functionalisme was. Met lichte en ruime werkkamers rond een centrale structuur van liftschachten, trappen en toiletten. En over hoe het Erasmusgebouw, ontworpen door architect Chris Knol, één van de laatste voorbeelden van functionalisme is. Aan het bouwen met in het achterhoofd de manier waarop het gebouw gebruikt zou worden, kwam door allerlei ontwikkelingen in de jaren zestig, maar ook door de oliecrisis van 1973 een einde. Gebouwen moesten weer mooi zijn en prettig om in te werken. Vanuit dat idee ontstond laagbouw van de Thomas van Aquinostraat, waar je vanuit het Erasmusgebouw als het ware continu op neerkeek. Je hoefde eigenlijk geen groot architectuurhistoricus te zijn om die verschillen in bouwen te kunnen waarnemen.
Wat ik nergens las, is hoe architect Knol bij zijn verticale ontwerp juist het horizontale heeft willen benadrukken. Het Erasmusgebouw is geen toren die oneindig de hoogte in gaat. Het is een stapeling van laagjes. Elke verdieping is aan de buitenkant duidelijk herkenbaar. (Binnen schijnt dat, als we gebruikers van het gebouw mogen geloven, een stuk moeilijker te zijn. Ik heb er zelf nooit zo veel last van gehad.) Dit is ook te zien in het door Knol ontworpen stadhuis van Tilburg, in het door Piet van Dommelen ontworpen Piet van Dommelenhuis in Utrecht en, in mindere mate, in het H-gebouw van de Erasmus Universiteit Rotterdam van architect Kees Elfers. Een belangrijke inspiratiebron voor Knol zou het Lever House in Manhattan zijn geweest.
Dit gebouw, Lever House, 390 Park Avenue in New York, is een ontwerp van architect Gordon Bumshaft van het gerenommeerde bureau Skidmore, Owings and Merrill. Het ligt niet ver verwijderd van het Seagram Building van architect Ludwig Mies von der Rohe, een van de vertegenwoordigers van wat de Internationale Stijl in de architectuur is gaan heten. Ook het gebouw van de Verenigde Naties, elders in Manhattan, dat diende als inspiratiebron voor een kantorenflat in Luik en waarover ik eerder schreef, wordt tot deze stijl gerekend.
Lever House werd tussen 1950 en 1952 gebouwd als Amerikaans hoofdkantoor voor zeepfabrikant Lever Brothers. De Engelse broers William Hesketh Lever en James Darcy Lever waren in 1885 begonnen met een bedrijf dat volgens een nieuw procedé zeep fabriceerde. Het werd in korte tijd een geweldig succes. In 1929 fuseerde Lever Brothers met een Nederlands bedrijf en ontstond Unilever, dat inmiddels wereldwijd de derde producent van levensmiddelen is. En het is die fusiepartner die ons weer terug brengt naar Nijmegen, naar het oudste gebouw op de campus.
Want de fusie van Lever Brothers was met de Margarine Unie, een samenvoeging van de bedrijven van de boter- en margarinehandel van de familie Jurgens uit Oss en die van Samuël van den Bergh, eveneens afkomstig uit Oss. Frans Jurgens kocht in 1912 het Nijmeegse landgoed Heyendael, met het plan om er met zijn familie te gaan wonen. Maar het huis dat er stond was te klein en vervallen. Dus gaf Jurgens de opdracht aan architect Charles Estourgie om er een nieuw en groter huis te bouwen. Dit werd wat nu bekend staat als Huize Heyendael en dat tegenwoordig door de Radboud Universiteit gebruikt wordt als Faculty Club.
Eén van de redenen waarom Jurgens koos voor Estourgie is ongetwijfeld zijn afkomst uit een vooraanstaande rooms-katholieke familie. Voor het ontwerp van het Erasmusgebouw, zo’n zestig jaar later, viel de keus van de universiteit op het kantoor van de broers Evert en Herman Kraaijvanger in Rotterdam. Een uitgemaakte zaak, zegt Dirk Jan Postel, architect en partner in het architectenbureau dat nog altijd bestaat, in de special. ‘Kraaijvanger was een katholiek kantoor … en kreeg dus de opdracht van de katholieke universiteit in Nijmegen.’ En zo is er dus een directe relatie tussen het oudste gebouw van de Radboud Universiteit naar het hoogste gebouw. Maar wel een lijn die twee keer de Atlantische Oceaan oversteekt.