Was Moritz von Schwind ooit in Regensburg? Misschien. Ik weet het niet. In veel van de literatuur over Schwind ontbreekt een plaatsnamenregister. Dat is jammer, want dat betekent dat de vraag die ik hier stel alleen door toeval beantwoord kan worden. Toch is het interessant om een antwoord op de vraag te krijgen, omdat het de vorm verklaart van één van Schwinds bekendere werken die we in deze reeks al eens tegenkwamen.
Moritz von Schwind met een slapend kind of schoot of Moritz von Schwind die zijn reistas omhangt en op het punt staat met zijn hond eropuit te gaan. Het zijn de twee verschillende manieren waarop Moritz von Schwind zichzelf vereeuwigde in het openingsbeeld van zijn cyclus Das Märchen von den sieben Raben und der treuen Schwester. In dat openingsbeeld zien we een druk tafereel, waarin centraal een oude vrouw voorleest uit een groot boek. De ruimte zelf is wat vreemd, met heel veel marmer. Het roept associaties op met een Romeins badhuis. Boven een soort lambrisering zien we vijf scènes in een fries met ronde bogen uit het daadwerkelijke sprookje.
Daarna gaat Schwind verder met het verhaal van het sprookje, soms onder een ronde boog op twee rechte zuilen, soms ook over de dubbele breedte, met twee ronde bogen waarbij in het midden de zuil ontbreekt. De twee belangrijkste scènes zijn nog breder, onder drie ronde bogen. Het lijkt willekeurig. Maar het lijkt erop dat Schwind precies wist hoe hij zijn scènes wilde vormgeven en zich daarbij niet heeft laten beperken door het ritme van de omlijsting met de bogen.
Abdij
Maar wat heeft dit nu met Regensburg te maken? Het sprookje speelt daar niet en sowieso is er niets in Schwinds werk dat concreet verwijst naar bestaande plekken.
Voor het antwoord moeten we teruggaan naar de 7e eeuw. Toen werd op enig moment, wanneer precies is niet bekend, in Poitiers een zekere Emmeram geboren. Hij werkte zich op tot bisschop van Poitiers. Maar geregeld ging hij op reis. Zo kwam hij in Regensburg terecht. Daar raakte hij verwikkeld in een bizarre geschiedenis, waarbij Uta, de dochter van hertog Theodo I, buitenechtelijk in verwachting bleek te zijn. Emmeram suggereerde haar om aan haar vader te vertellen dat hij de vader was. Kort daarop vertrok Emmeram om verantwoording af te leggen aan de paus richting Rome. Maar om zijn zus te wreken reisde de zoon van de hertog, Lantpert of Landfried, Emmeram achterna, nam hem gevangen, martelde en vermoordde hem, waarop Emmeram in Feldkirch begraven werd. Toen hertog Theodo later hoorde hoe de vork in de steel zat, heeft hij Emmeram weer laten opgraven en werd de bisschop met alle eer in Regensburg herbegraven in de kerk van Sankt Georg. Weer later werden de stoffelijke resten van Emmeram, die inmiddels heilig verklaard was, overgebracht, naar een abdij die naar Emmeram genoemd werd.
Muurschildering
En daar zijn we weer bij Schwind. Een groot deel van de abdij is bewaard gebleven. En op de gevel zijn duidelijke de resten van een muurschildering te zien. De schildering is erg vaag en wat er precies te zien is geweest is niet duidelijk. Maar dat het scènes uit het leven van Emmeram zijn geweest is zeer waarschijnlijk. Scènes die samen een verhaal vertellen, is wat Schwind ook deed in zijn sprookje van de zeven raven. Maar het is niet de manier van het verhaal vertellen die opvalt, het is de vorm. Want wie de gevel van de abdij van Sankt Emmeram voor het eerst ziet en die thuis is in het werk van Moritz von Schwind, ziet direct de overeenkomst: scènes onder bogen, hier en daar gescheiden door een boog. Sinds ik het vorig najaar zag, heb ik op allerlei manieren gezocht of ik het verhaal bevestigd kon krijgen of dat ik een gelijkvormige verwerking kon vinden. Dat is me vooralsnog niet gelukt. Maar omdat ik de parallellen zo opmerkelijk vind, wil ik het graag delen.