Ooit kocht ik tweedehands een boek met de titel Ludwig Richter, Moritz von Schwind, Carl Spitzweg Album. In goud gedrukt nog wel. Het is oud, van een groot formaat en het valt bijna uit elkaar. Het is rijk geïllustreerd, waarbij de kleurenafbeeldingen apart zijn ingeplakt, waarschijnlijk om de drukkosten te beperken. De titel is met een soort schaduwdruk omkranst. En zo is ook de ondertitel gedrukt: Drei deutsche Malerpoeten.
Dat roept direct de vraag op: wat is een Malerpoet en waar komt de term vandaan? Letterlijk vertaald is een Malerpoet een schilderdichter. Google op Malerpoeten en je komt terecht bij een groep van veertien Berlijners die zich in de jaren ’70 van de afgelopen eeuw verenigden en die, inderdaad zowel schilderden als dichtten. Maar toen de Berlijnse groep zich oprichtte was Moritz von Schwind al honderd jaar dood. Richter en Spitzweg overleden halverwege de jaren ’80 van de negentiende eeuw. Zo oud is mijn boek niet, maar het dateert zeker van ver voor de Berliner Malerpoeten.
Via een Duitse antiquarische boekensite kom ik erachter dat mijn boek, geschreven door ene Karl Löffler, uit 1920 is. Dat helpt me nog niet echt verder. Er blijken diverse Karl Löfflers te zijn geweest, een jurist (1821-1874), een schilder (1823-1905), een bibliothecaris en handschriftdeskundige (1875-1935) en een rabiate nazi van wie de jaartallen ontbreken. Door hun jaartallen vallen de eerste twee af en ik hoop vurig de laatste ook. Maar nergens vind ik de bevestiging dat de bibliothecaris mijn boek schreef.
Welke Löffler het dan ook is, hij doet geen moeite het predikaat Malerpoeten te verklaren. In de eerste regel van zijn inleiding benoemt hij de drie als zodanig. En daarmee is de kous af. Wel haalt Löffler nog Richard Wagner aan, met een passage uit diens Meistersinger von Nürnberg: “Ehrt eure deutschen Meister, dann bannt ihr gute Geister!”
Deutshe Malerpoeten
Over Löffler vind ik dus heel weinig. Maar wat ik wel vind, is mijn boek met een heel andere voorkant. Kennelijk zijn er meerdere drukken van verschenen. Behalve 1920 kom ik ook 1925 en 1930 tegen. En ik kom een ander boek tegen met Malerpoeten in de titel, Deutsche Malerpoeten van Georg Jacob Wolf. Ook van dit boek is niet precies vast te stellen van wanneer het dateert. Ik vind opnieuw 1920 en 1930. En afgaand op de verschillende afbeeldingen moet dit boek vaker en langer herdrukt zijn.
Zo vreemd is dat niet, want waar Löffler alleen Richter, Schwind en Spitzweg als Malerpoet aanduidt, pakt Wolf er veel meer. Ludwig Hugo Becker, Karl Blechen, Arnold Böcklin, Peter von Cornelius, Erasmus Engert, Anselm Feuerbach, Caspar David Friedrich, Joseph Führich, Joseph Anton Koch, Hans von Marées, Ferdinand von Olivier, Johann Friedrich Overbeck, Friedrich Preller, Adrian Ludwig Richter, Philipp Otto Runge, Theodor Schütz, Moritz von Schwind, Karl Spitzweg, Eduard Jakob von Steinle, Hans Thoma en Ferdinand Waldmüller komen in de inhoudsopgave voor. Met zijn allen vormen ze een mooi overzicht van de Duitse schilderkunst van de negentiende eeuw. Echt grote namen die ontbreken zijn Wilhelm von Kaulbach, Alfred Rethel, Franz von Defregger, Adolph Menzel en vooruit Franz von Lenbach. Qua stijl beslaan de schilders van Wolf de hoogtijdagen van de romantiek, de late romantiek, Biedermeier en symbolisme. De onderwerpen lopen uiteen van landschap tot religieus en van historie tot allegorische voorstelling. Het lijkt me dat door Wolf het begrip Malerpoet ernstig aan inflatie onderhevig is geworden.
Mystificatie
Van de drie schilders in het boek van Löffler, Richter, Schwind en Spitzweg is alleen van de laatste bekend dat hij ook dichtte. Bovendien was hij opgeleid als apotheker. Over hem is het boek verschenen met de titel Spitzwegs Leibgerichte – Die Kochrezepte des weiland Apothekers und Malerpoeten. Brengt dit boek ons verder? Nee, want hoewel er vermeld staat von ihm eigenhändig aufgeschrieben und illustriert suggereert dit slechts authenticiteit. Spitzweg zelf heeft hier zeer waarschijnlijk nooit de hand in heeft gehad. De eerste druk dateert vermoedelijk van 1962. Wel zou Spitzweg, die in zijn werk zijn tijdgenoten geregeld op de hak nam, een dergelijke mystificatie wel hebben kunnen waarderen. Maar ook dit boek geeft geen antwoord op de vraag waar die term Malerpoet vandaan komt.
Misschien helpt een zekere Dr. Roland Stark ons vooruit. In een voordracht in 2013 over Ernst Kreidolf als Malerpoet benoemde hij ook Goethe, Gottfried Keller, Oskar Kokoschka en Hermann Hesse. Alle vier volgens Stark voorbeelden van kunstenaars met een dubbeltalent om te schrijven en te schilderen/tekenen. Maar zeker bij Schwind en waarschijnlijk bij Richter is dat dus nooit van toepassing geweest. Schwind schreef een groot aantal brieven, maar van verdere literaire aspiraties is niets bekend.
Hans Thoma
Dan is er nog een publicatie uit 1910, Hans Thoma Der Malerpoet van Joseph August Beringer. Thoma komt in ieder geval in het boek van Wolf voor. Van deze schilder herinner ik me dat hij tijdens mijn studie kunstgeschiedenis door een van mijn docenten als “de meest abjecte schilder ooit” betiteld werd. En inderdaad zijn werk gaat nog wel eens over het randje, te idyllisch, te sentimenteel, te heroïsch en misschien hier en daar ook wel te Duits. Misschien speelde bij de uithaal de latere waardering voor Thoma in nazi-Duitsland een rol. Feit is dat dit boek tijdens de Eerste Wereldoorlog al diverse keren is herdrukt en dat maakt het op zijn minst verdacht.
Fout of niet, het boek over Hans Thoma is wel de oudste publicatie met de aanduiding Malerpoet. Of Thoma, die in 1924 overleed, zelf nog iets te maken heeft gehad met het bedenken van de term is niet duidelijk. Wat we wel kunnen stellen is dat zowel Löffler als Wolf het etiket Malerpoet met terugwerkende kracht hanteert voor veel negentiende-eeuwers. Het lijkt haast een predikaat dat gehanteerd werd om de schilders nog wat meer op een voetstuk te plaatsen. En dat pas later, in de loop van de twintigste eeuw, steeds wat concreter is ingevuld.