Op een rommelmarkt tikte ik voor twee euro een dubbel-cd van Ottorino Respighi (1879-1936) op de kop en daar luister ik nu al dagen naar. Bij voorbeeld naar zijn Fontane di Roma, het orkeststuk dat hij componeerde tussen 1914 en 1916.
Vier fonteinen op vier verschillende momenten van de dag inspireerden Respighi. Twee van die fonteinen ken ik: de Fontana di Tritone van Gian Lorenzo Bernini op het Piazza Barberini en uiteraard de Fontana di Trevi, tussen 1732 en 1762 gebouwd door Nicola Salvi, die voortborduurde op een ontwerp van Bernini. Vanwege het bruisende water spelen in beide fonteinen zeegoden een rol, respectievelijk Triton (zoon van Poseidon en Amphitrite) en Oceanos.
De beide andere fonteinen, de Fontana di Valle Giulia, ook wel Fontana delle Conche genoemd, en de Fontana di Villa Medici ken ik niet. Maar die staan inmiddels wel op mijn lijstje voor een volgend bezoek aan de Eeuwige Stad. Mede door het succes van zijn Fontane di Roma werd Respighi benoemd tot directeur het Conservatorio Santa Cecilia. Het was een soort erebaan en in die tijd componeerde hij een stuk dat nog veel beter werd ontvangen.
Pini e Feste
Opnieuw liet Respighi zich inspireren door verschillende plekken in de Romeinse hoofdstad. Dit keer waren de Pini di Roma, de parasoldennen die de pijnboompitten leveren, het onderwerp. Achtereenvolgens klinken zij in de Villa Borghese, op de catacomben, op de Gianicolo en op de Via Appia. De bomen zijn minder concreet dan de fonteinen en wie ze wil zien moet opschieten. Het schijnt dat de karakteristieke parasoldennen ernstig bedreigd worden door een Amerikaanse parasiet.
Een derde stuk van Respighi dat samen met de Fontane en de Pini zijn Romeinse trilogie genoemd wordt, is de Feste Romane (1928). Hierin staan feesten centraal, om precies te zijn circussen, een (kerkelijk) jubeljaar, L’Ottobrata, een oogst- of oktoberfeest en La Befana, het feest dat in Italië traditioneel op 6 januari (Driekoningen) gevierd wordt en dat vergeleken kan worden met ons Sinterklaasfeest.
Botticelli
Alle drie de stukken kende ik al en het is goed om ze weer geregeld te kunnen beluisteren. Helemaal nieuw voor mij was Respighi’s Trittico Botticelliano. Moritz von Schwind heeft ooit gezegd dat hij zou willen kunnen schilderen zoals zijn vriend Franz Schubert componeerde. Respighi liet zich juist inspireren door drie schilderijen van Sandro Botticelli (ca 1445-1510), te weten La primavera, L’ adorazione dei Magi en La nascità di Venere. Die laatste, de geboorte van Venus, is waarschijnlijk Botticelli’s bekendste. Volgens de Griekse mythologie werd Aphrodite, die de Romeinen Venus noemden, geboren uit zeeschuim. Daar gaat Botticelli wat vrij mee om. Bij hem is Venus al geboren en wordt ze door de westenwind, staand op een schelp naar Cyprus geblazen.
Aanbidding
Voor L’ adorazione dei Magi, de aanbidding van Jezus door de drie wijzen of koningen koos Botticelli, zoals vaker gebeurde in zijn tijd, geen stal maar een ruïne als setting. En om zijn opdrachtgevers te paaien, gaf hij de wijzen de trekken van Cosimo de’ Medici en zijn zoons Piero en Giovanni. Dus we hebben een mythologische – en een Bijbelse voorstelling, die beide weinig vraagtekens moeten hebben opgeroepen. Ik hoor in Respighi’s interpretatie de verschillen, wat mythologisch is en wat Bijbels, er niet echt aan af.
Allegorie
Bij het eerste schilderij van het triptiek, La primavera, meen ik wel te horen wat Respighi gedaan heeft. La Primavera is een allegorie. In het midden staat Venus, boven haar zweeft een geblinddoekte Cupido en verder zijn Mercurius, de drie gratiën, Flora (godin van de bloemen en de lente), aardnimf Kloris en Zephyros, de westenwind, te herkennen. Nergens in de mythologie staat een scène beschreven zoals Botticelli hier verbeeld heeft. En dus zijn er inmiddels oneindig veel interpretaties van het schilderij, waarbij elke filosoof die in de renaissance enigszins naam maakte, wordt aangehaald.
Ook hier is overigens wel weer een Medici-link. Het schilderij werd gemaakt in opdracht van Lorenzo il Magnifico die het cadeau deed aan zijn achterneef Lorenzo di Pierfrancesco.
Respighi lijkt zich bij het componeren van dit deel verre te hebben gehouden van alle interpretaties. Hij deed wat Antonio Vivaldi ruim tweehonderd jaar eerder al deed, een stuk componeren dat als de lente moest klinken. Daarin is hij zonder meer geslaagd, maar met Botticelli’s schilderij heeft het allemaal weinig meer te maken. Alleen de titel hebben de beide werken gemeen.